-
1 spirit
n. geest; fut; spook; bedoeling; dapperheid, moed; alcohol--------v. opwekken, inspirerenspirit1[ spirrit]♦voorbeelden:¶ when the spirit moves him • als hij geïnspireerd wordt, als hij zich geneigd voelt1 geest ⇒ ziel, karakter, wezen♦voorbeelden:the Holy Spirit • de Heilige Geestkindred spirits • verwante zielenbe with someone in (the) spirit • in gedachten bij iemand zijn〈 spreekwoord〉 the spirit is willing but the flesh is weak • de geest is gewillig maar het vlees is zwak1 levenskracht ⇒ vitaliteit, energie3 moed ⇒ durf, lef♦voorbeelden:→ white white/IV 〈 meervoud〉1 gemoedsgesteldheid ⇒ geestesgesteldheid, stemming♦voorbeelden:be in low/poor spirits • neerslachtig/down zijnmy spirits fell • ik raakte terneergeslagenraise someone's spirits • iemand opmonteren→ animal animal/————————spirit2〈 werkwoord〉 -
2 the spirit of the law
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский